Leden van de kerk die door de leiders van de kerkelijke gemeenschap zijn aangewezen voor leidinggevende taken, in het bijzonder wat betreft de
cultus.
De overige leden van de kerk worden als
leken aangeduid. Doorgaans wordt het begrip voor de ambtsdragers van de
Rooms-Katholieke Kerk gebruikt. Vaak is in dat verband ook sprake van het Latijnse begrip
clerus. Hun ambt ontlenen zij via de apostelen aan
Christus. Opname in de geestelijkheid geschiedt door handoplegging door de
bisschop. Men maakt onderscheid tussen enerzijds reguliere geestelijken (
kloosterlingen) en anderzijds seculiere geestelijken, die met het oog op de dienst in een bisdom worden gewijd.
Tot het
Tweede Vaticaanse concilie (1962-1965) werd de geestelijkheid als een aparte stand beschouwd, met eigen rechten en privileges, nadrukkelijk onderscheiden van de leken. Toelating tot de geestelijkheid (als
diaken) is sindsdien ook mogelijk voor gehuwde mannen. Vrouwen worden niet toegelaten.
Auteur: Gian Ackermans uit: G. Harinck e.a.(red.),
Christelijke Encyclopedie (Kampen 2005)
Verder lezen: J. Hermans,
Ik zal van u mensenvissers maken (Brugge 1984) Gustave Martelet,
Deux mille ans d’église en question: théologie du sacerdoce, 3 delen (Parijs 1984)